Veelbetekenender, wel vreemd, maar niet
Aan deze wereld. Hoe moet overigens
Zijn lijf wel zijn? Men weet ’t niet,
Dat zou teveel kunnen zijn. Men moet
Niet teveel weten.
Zijn gezicht is ook anders; zijn ogen
Zijn als het ware bevriend met de nacht,
Hij kijkt zo verstandig, verder dan
Het gras groeit, verder dan er dieren,
Lucht of planeten bestaan.
Maar zijn gezicht is weinig etherisch;
Hij is een man, zoals er eigenlijk
Geen één gevonden wordt tussen avond & morgen,
In heel de dag. Hij is sterk,
Heeft weerstand als klei, hij weet
Wat hij wil, en wat men willen kan, –
Vandaar dat hij waarschuwt, de weg
Naar de uiterste vrede aangeeft.
Wat een paar! Zo, terwijl de energieke
Krachtige man de uiterst verfijnde
Vrouw in een aureool van haren
Zachtmoedig maar beslist bij de pols houdt,
Zou het de sterren kunnen zien verwelken,
De hemel kunnen zien rimpelen en schil-
Feren als een verouderd voorhoofd,
Het licht zich zien wijzigen in vuur
Of brakende vlammen, of in het niets.
Maar – zij zijn niet alleen.
Alles eerder dan dat. Sprakeloos
Van bewondering, van verbazing, van
Nagenoeg mystieke vervoering zit de tweede
Man, het manspersoon, naakt tot op
Zijn nuchterste contouren, ernaast,
En doet zijn oog en zijn wenkbrauw
Tegoed aan het mild verblindende paar.
Zo’n eenheid…
Hij vlijt, als een vlinder,
Die een jasmijnbloem kust, maar minder
Vrijmoedig, zijn hand op zijn boven-
Been, slaat niet, zoals het hem
Te moede moet zijn, van louter verbazing
Er hard mee, leunt op zijn andere
Arm, en zijn diepste verlangen
Is niet gesitueerd in zijn kruis,
Op die bloemige plek is ’t rustig,
Maar het gaat uit naar de tweeëenheid,
Die hij waarneemt, en in begrijpelijk streven
Er een drieëenheid van te maken,
Geeft het manspersoon, zo’n mens toch,
De dichtstbijzijnde van het primordiale
Paar stiekem een voetje, raakt hij
De zoom en de teen van de heer, die
Op handen en voeten en zijn gestrenge gelaat
Na in zijn ornamentale, monumentale
Plooien schuilgaat.
Is hij nu deel van het mysterie?
Vormt dat een trio? De tijd zal het leren,
En in de tijd kan zo onmenselijk veel
Gebeuren, evenals in de ruimte.
~ Pé Hawinkels, De tuin der lusten (fragment linkerpaneel) ~